Wiccan Rede * Summer / Autumn 1988 by Kees Poek
Een paar maanden geleden, toen ik bij kennissen op bezoek was, kwam het gesprek op de jaren zestig, de tijd van de grote vooruitgang, toen alles anders zou worden en alles mogelijk leek. Het is intussen allemaal wat anders gelopen, maar sommige dingen die toen begonnen werken nog altijd door, of wachten misschien op een nieuwe kans om tot bloei te komen. Rond 1850 bijvoorbeeld: het revolutiejaar 1848 in de meeste landen van Europa, het Communistisch Manifest, de eerste Women’s Rights Convention, de eerste Wereldtentoonstelling in London, enzovoort. Rond 1740 was er eveneens een periode waarin nieuwe ideeën ontstonden. Zou je kunnen stellen dat vernieuwingsbewegingen optreden in golven van ongeveer 110 jaar? Ik heb ondertussen wat verder gezocht, en dit zijn mijn voorlopige resultaten.
De gedachte dat de geschiedenis zou bestaan uit perioden van ongeveer 110 jaar is niet zo origineel als ik aanvankelijk meende. De Romeinen rekenden met wereldtijdperken van 110 jaar, die zij aanduidden met de term saeculum (meestal losjes vertaald als ‘eeuw’). Het begin van een nieuw saeculum werd gevierd met allerlei religieuze ceremoniën, en werd opgevat als een vernieuwing van de gehele kosmos. De mensen konden de fouten en gebreken van de vorige periode achter zich laten en weer met een schone lei beginnen. De Romeinen hadden deze traditie overgenomen van de Etrusken, de oorspronkelijke bewoners van Toscane, die voor het ontstaan van het Romeinse rijk het machtigste volk van Italië waren.
De Etruskische godsdienst hechtte een groot belang aan allerlei voortekens en aan het voorspellen van de toekomst. Volgens hun opvattingen bestaat een mensenleven uit twaalf perioden van zeven jaar. Gedurende de eerste tien perioden kan je dreigend onheil door de juiste offers en ceremoniën afwenden, maar daarna kan een mens niet meer aan zijn lot ontkomen. Op dezelfde manier bestaat het leven van een volk uit tien perioden, maar daarna moet het zijn lot ondergaan en verdwijnen. De duur van zo’n periode wisselde tussen de 100 en 123 jaar. Een nieuw saeculum begon wanneer alle mensen die het begin van het vorige saeculum meegemaakt hadden overleden waren (inclusief de kinderen die op de begin-dag geboren waren). Verder werd het begin vaak aangeduid door bepaalde voortekens en natuurrampen. De gemiddelde duur van het tijdperk was 110 jaar, en in deze vorm werd het saeculum door de Romeinen overgenomen.
De bekendste begindatum van een nieuw saeculum is 1 juni van het jaar 17 v.Chr. Dit was in meer dan één opzicht het begin van een nieuw tijdperk. Rome had bijna een eeuw binnenlandse spanningen en burgeroorlogen achter de rug, maar Octavianus Caesar, beter bekend als keizer Augustus (regeerde van 30 v.Chr. tot 14 n.Chr) had de rust weten te herstellen, de welvaart nam toe, en Rome was onbetwist meester van de gehele bekende beschaafde wereld. De mensen verwachtten de terugkeer van het mythologische Gouden Tijdperk. De dichter Vergillius schreef een vers waarin hij de nieuwe tijd allegorisch voorstelde als een pasgeboren kind – in de middeleeuwen zag men hierin een voorspelling van Christus, en men stelde Vergilius bijna op één lijn met de bijbelse profeten. Ondertussen betekende de regering van Augustus ook het begin van de Keizertijd, en het einde van de Romeinse Republiek.
Voor ons is het interessantste dat er tussen 17 v.Chr. en het begin van onze jaren zestig vrijwel exact achttien perioden van 110 jaar liggen. De volgende vraag is dus of er meer bijzondere gebeurtenissen zijn die in dit ritme passen, gebeurtenissen die op de een of andere manier te maken hebben met vooruitgang, het geloof in vooruitgang, en met wat we verder met de jaren zestig in verband brengen. We moeten dus de geschiedenis doorlopen in stappen van 110 jaar, en naar analogie van onze periode van 1960 tot 1970 neem ik aan dat we telkens een periode van ongeveer tien jaar in de gaten moeten houden. Dit is natuurlijk maar een benadering; af en toe heb ik de indruk dat de verandering al één of twee jaar eerder begon.
460 – 450 v.Chr. In het jaar 451 werd in Rome een commissie van tien mannen ingesteld om een wetboek samen te stellen. Hoewel deze wetten naar ons idee behoorlijk streng waren betekenden ze toch een verbetering van de positie van het lagere volk.
350 – 340 v.Chr. In Rome bestonden al lange tijd spanningen tussen de patriciërs, d.w.z. de afstammelingen van de mannen die aan de stichting van Rome in 754 v.Chr. hadden deelgenomen, en de plebejers, de mensen die zich later in de stad hadden gevestigd. In het jaar 342 v.Chr. werd voor het eerst een plebejer benoemd tot consul (de twee consuls waren de hoogste bestuurders van de stad).
240 – 230 v.Chr. Mij geen bijzonderheden bekend.
130 – 120 v.Chr. Rome had zich ontwikkeld tot de machtigste staat van Italië, en rijke Romeinen kochten steeds meer land op dat ze door slaven lieten bewerken. De plattelandsbevolking verarmde, en steeds meer mensen trokken naar de stad, waar ze ook geen toekomst hadden. In 133 werd Tiberius Gracchus in Rome gekozen tot volkstribuun (een soort “ombudsman”). Geheel onverwacht deed hij het voorstel om van staatswege land op te kopen en onder arme boeren te verdelen. Het volgende jaar werd hij tijdens de verkiezingen vermoord. In 123 werd zijn broer Gaius Gracchus volkstribuun en probeerde opnieuw landhervormingen door te voeren. Een paar jaar later werd hij tijdens ongeregeldheden eveneens vermoord.
20 – 10 v.Chr. In deze periode valt de viering van het nieuwe saeculum onder keizer Augustus, en het begin van het Romeinse keizerrijk. De voornaamste bijzonderheden zijn al genoemd. Men zegt wel dat Augustus Rome vond als een dorp van leem en achterliet als een stad van marmer.
90 – 100 n.Chr. In deze periode valt de regering van keizer Nerva (96-98). Hij liet de vervolgingen van de Christenen die onder Nero begonnen was stopzetten, en stelde uitkeringen in voor behoeftige gezinnen. Hij was de eerste van een reeks keizers die zelf een opvolger aanwezen, inwerkten en als zoon en erfgenaam adopteerden (Trajanus, Hadrianus, Antoninus Pius, Marcus Aurelius). Dit was een van de gelukkigste perioden van de Romeinse geschiedenis.
200 – 210 v.Chr. In deze periode begonnen de werkzaamheden van de eerste Christelijke schrijvers, Tertullianus en Origenes. Tertullianus werd geboren rond 160 in Carthago (Noord Afrika). Hij studeerde rechten, werd in 190 Christen, en schreef in 197 zijn boek Apologetica, een verdediging van het Christendom. Origenes werd geboren rond 185 in Alexandrië, hij studeerde filosofie, en werd in 203 of 204 (dus voor zijn twintigste) godsdienstleraar. Hij schreef commentaren op de Bijbel, en hij probeerde het Christendom te verdedigen met filosofische argumenten. Hij was beïnvloed door Plato en de Gnostiek, en sommige van zijn opvattingen zijn later als ketters veroordeeld (hij geloofde bijvoorbeeld in reïncarnatie).
In het jaar 212 kende keizer Septimus Severus het burgerrecht toe aan alle inwoners van het Romeinse rijk die geen slaaf waren.
310 – 320 v.Chr. In 311 had Constantijn, toen nog één van de prinsen die verwikkeld waren in een burgeroorlog om de opvolging, een droom. Hij zag een lichtend kruis aan de hemel, met daaronder de woorden ‘In Hoc Signo Vinces’, in dit teken zult gij overwinnen. In de volgende veldslag liet hij een vlag met een kruis meevoeren, hij overwon en werd keizer. In 313 kondigde hij het Tolerantie-edict van Milaan af, waarbij Christenen en Heidenen gelijke rechten gegarandeerd werden.
In 311 ontstond er in Noord Afrika een beweging die opkwam tegen de in hun ogen te wereldse leefwijze van veel priesters. Is een sacrament als de doop nog wel geldig als de priester zelf zondig is? In 313 werd Donatus, een van de leiders van deze beweging, bisschop van Carthago.
In de volgende jaren kreeg het Christendom steeds meer macht en invloed. In 325 werd op het concilie van Nicea een geloofsbelijdenis opgesteld, en werden bepaalde afwijkende richtingen als ketters veroordeeld. Keizer Theodosius (379-395) liet de Heidense tempels sluiten en stelde de doodstraf op het brengen van offers aan de oude Goden.
420 – 430. Iets voor deze periode begon in Europa de grote volksverhuizing. In 410 werd Rome geplunderd door de Westgoten onder Alarik. Dit was voor veel mensen een probleem: Rome was duizend jaar lang machtig geweest onder eigen goden, en valt zodra het Christelijk wordt. Hoe kan dat? Toeval? De vraag werd beantwoord door Augustinus (354-430, sinds 387 Christen, sinds 396 bisschop van Hippo). Tussen 413 en 426 schreef hij zijn werk De Civitate Dei (Over de Staat van God). Hij stelt dat Rome ten onder ging aan eigen zwakheden, en dat de Christelijke kerk een (nog onvolmaakte) afspiegeling is van het komende Rijk van God. Hij heeft met dit werk de leer en de denkwijze van het Christendom voor vele eeuwen bepaald.
In 425 werd de Universiteit van Constantinopel gesticht, als tegenwicht tegen de nog altijd bloeiende Neo-Platonische school van Athene. Dit zelfde jaar geldt ook als de stichtingsdatum van de Universiteit van Bologna.
530 – 540. In 529 werd de school van Athene gesloten op bevel van keizer Justinianus (dezelfde die in 552 de tempel van Isis te Philae voorgoed liet sluiten). Het jaar 529 wordt ook genoemd als stichtingsdatum van het eerste klooster in Europa: Monte Cassino, onder de regel van Benedictus. (De datering is onzeker, maar het klooster bestond in ieder geval in 542, toen Benedictus de Gotische koning Totila ontving. Stichting vo|o|r 525 is uiterst onwaarschijnlijk). Kloosters waren in de hierop volgende eeuwen in Europa de voornaamste en bijna de enige centra van cultuur en wetenschap.
640 – 650. In deze periode begon de verbreiding van de Islam buiten Arabië. Mohammed zelf overleed in 632. Hij werd eerst opgevolgd door Abu Bekr (632-634), en vervolgens door de kaliefen Omar (634-644) en Othman (644-656). Onder de laatste twee veroverde de Islam Syrië, Palestina, Egypte en Perzië. Na de moord op Othman begon de strijd tussen de Sji’ieten, die een afstammeling van Mohammed als kalief wilden, en de Soennieten, die een andere kandidaat steunden. Vanaf 661 was het kalifaat in handen van de familie van de Omajjaden.
In Europa was sinds de eerste helft van de vijfde eeuw het Frankische rijk ontstaan (België, Rijnland, delen van Nederland en Noord-Frankrijk). De koninklijke waardigheid berustte bij de familie van de Merovingen. In 639 overleed Dagobert I, de laatste koning van dit huis die zelf werkelijk de macht in handen had. Zijn afstammelingen bleven nog meer dan een eeuw koning, maar de werkelijke macht berustte bij bepaalde hoge ambtenaren, en met name bij de familie van de Karolingen (de voorouders van Karel de Grote).
750 – 760. In 750 werd de macht over het Islamitische wereldrijk overgenomen door de Abassiden, de familie waartoe onder andere Kalief Haroen al-Rashid (786-809) behoorde. Onder deze dynastie ontstond er weer belangstelling voor de Griekse cultuur en de Griekse wetenschap – de Ommajjaden waren tamelijk cultuur-vijandig geweest. Bagdad werd de hoofdstad van een van de belangrijkste culturele centra van die tijd.
In 751 werd de laatste Merovingische koning Childerik III afgezet door Pepijn de Korte, de jongste zoon van Karel Martel en de vader van Karel de Grote. Pepijn werd hierbij gesteund door paus Zacharias I en vooral door Bonifatius, die beiden vonden dat een sterke vorst in het Frankische rijk in het belang van de kerk was. Bonifatius probeerde met hernieuwde ijver de Friezen en Saksen tot het Christendom te bekeren, en werd in 754 bij Dokkum vermoord. Onder Pepijn de Korte en Karel de Grote vond in Europa een belangrijke culturele opleving plaats, de Karolingische Renaissance.
Sinds 751 werkte de heilige Walburga of Walburgis in het klooster te Heidenheim, in Württemberg. Ze legde veel nadruk op onderwijs en onderricht voor vrouwen. Omdat haar sterfdag op 1 mei herdacht wordt staat de nacht van 30 april op 1 mei ook bekend als Walpurgisnacht.
860 – 870. Volgens de overlevering regeerde de enige vrouwelijke paus van 855 tot 857, onder de naam Johannes Angelicus. Tot in de vijftiende eeuw werd dit algemeen voor waar aangenomen, en ze staat als paus Johanna afgebeeld in de dom te Sienna (rond 1400). Sinds de 16e eeuw heeft de kerk haar bestaan systematisch ontkend, en de jaren 855-857 worden bij de periode van de volgende paus, Benedictus III, gerekend. Er klopt in ieder geval iets niet met de nummering van de pausen die Johannes heten (er is met de lijst ge(jo)hannest): volgens de tegenwoordige versie ontbreekt er een paus Johannes XX, die in of na de elfde eeuw geleefd zou moeten hebben.
In Nederland stond paus Johanna ook bekend als paus Jut (Judith), vandaar de uitdrukking “met Sint Juttemis”, oftewel nooit. Johanna is nooit heilig verklaard, en zelfs haar bestaan wordt in twijfel getrokken (zie de boekbesprekingen voor een recensie over een pas verschenen boek over deze kwestie).
970 – 980. Al sinds de tijd van Constantijn waren er klachten dat priesters niet altijd leefden op een manier die met hun geestelijk status overeenstemde. De opvattingen van Donatus werden tot ketterij verklaard, maar het probleem bleef bestaan. Sommige mensen werden priester of monnik uit roeping, en anderen omdat ze een makkelijk en beschermd leven wilden. Sommige middeleeuwse vorsten gaven land bij voorkeur in leen aan bisschoppen omdat ze bij bisschopsbenoemingen hun invloed konden laten gelden. Land dat in handen was van de adel bleef generaties lang in het bezig van dezelfde familie en vormde al snel een staat in de staat. Aan de andere kant lieten adellijke families hun jongere zonen vaak tot priester wijden. Dankzij relaties en steekpenningen brachten ze het vaak tot bisschop of wisten ze andere belangrijke posities in de kerk te bereiken, en ze veroorzaakten zo geen problemen bij de erfopvolging.
In de tiende eeuw ontstond er een sterke beweging tegen deze praktijken, die uitging van het klooster van Cluny in Frankrijk (gesticht in 910). De hervorming van Cluny keerde zich tegen de vermenging van kerk en staat, en tegen het verhandelen van geestelijke ambten. De monniken moesten zich weer helemaal aan hun geestelijke taak wijden, met name aan de liturgie, en de regels voor het kloosterleven werden strenger. De invloed van Cluny werd vooral merkbaar tijdens de regering van Otto II van Duitsland (973-983), en ze werd krachtig gesteund door paus Benedictus VII (974-983). In de tweede helft van de tiende eeuw ontstonden ook de sekten van de Bogomilen (in Bulgarije) en de Katharen (in het zuiden van Frankrijk). Aangezien ze volledig uitgeroeid zijn weten we weinig van hun leer en hun geschiedenis, dus ik weet niet of de periode van 970 tot 980 in dit verband een speciale betekenis heeft. Onze voornaamste bron van informatie over de Bogomilen is een verhandeling van een priester Cosmas, geschreven in 972.
Van 967 tot 970 maakte de franse monnik Gerbert van Aurillac (geboren in of kort na 940) een studiereis door het toen nog mohammedaanse Spanje. Door hem raakte men in Europa bekend met nieuwe manieren van rekenen, de arabische cijfers van 1 tot en met 9 (maar niet de nul), het astrolabium (een toestel om de posities van sterren en planeten op te meten) en het idee dat de aarde een bol is. Gerbert was een van de grootste geleerden van zijn tijd. Hij werd abt van het klooster te Bobbio, en tenslotte paus (onder de naam Sylvester II, 999-1003).
1080 – 1090. In 1085 veroverde Alfonso VI van Castilië en Leon de stad Toledo, een centrum van Arabische en Griekse wetenschap. Van hieruit drongen allerlei nieuwe ideeën en inzichten in Europa door. (Volgens de legenden zou de duivel zelf in Toledo college gegeven hebben, en zouden tovenaars de naam Toledo als geheim herkenningsteken gebruiken).
Misschien is ook het optreden van de troubadours aan dit doordringen van Arabische ideeën te danken. Men leidt de naam troubadour vaak af van het romaanse werkwoord trovar/trouver = vinden. Meer voor de hand ligt het arabische werkwoord tarab = muziek maken.
De kracht van de beweging van Cluny raakte geleidelijk uitgeput. Abt Robertus van Molesme probeerde tevergeefs in zijn klooster de nodige vernieuwingen door te voeren. Tenslotte trok hij zich met een aantal volgelingen terug in Ci^teaux, en stichtte daar in 1098 een nieuw klooster en een nieuwe orde (de Cisterciënsers).
1190 – 1200. In 1188 of 1189 trok de Cisterciënser abt Joachim zich terug in een gemeenschap van kluizenaars in het binnenland van Calabrië. Hij ontwikkelde hier een eigen theorie over de geschiedenis. Net zoals God bestaat in drie personen, zo bestaat de geschiedenis in drie perioden: de tijd van de Vader, waarin de nadruk ligt op de wet, de tijd van de Zoon, waarin de nadruk ligt op het geloof en de kerk, en de tijd van de Geest, waarin de nadruk ligt op de liefde. Elk van deze perioden zou ongeveer 40 generaties duren, en ze verlopen in grote lijnen volgens hetzelfde patroon, dus de toekomst is voorspelbaar. De tijd van de Geest zou rond 1260 beginnen. Deze leer trok veel aandacht, en werd in de volgende eeuw het uitgangspunt van allerlei revolutionaire bewegingen in Italië.
Joachim zelf (Gioacchino da Fiore, of Joachim de Floris) was verre van revolutionair. Hij overleed in 1202.
In dezelfde tijd valt het begin van de Franciscaner orde (Franciscus leefde van 1182 tot 1226, kwam in 1202 tot inkeer, en stichtte zijn orde in 1210).
In 1202 schreef Leonardo van Pisa het eerste rekenboek waarin rekenen met cijfers (inclusief de nul) werd geleerd.
In 1200 werd de Universiteit van Parijs erkend door de Franse koning. Een universiteit was oorspronkelijk een vereniging van studenten en geleerden, die gezamenlijk bepaalde onderwerpen bestudeerden. Erkenning van een universiteit door een vorst of door de paus betekende dat het afleggen van de universitaire examens bepaalde rechten en voorrechten gaf.
In navolging van Parijs ontstonden er ook andere universiteiten (Oxford 1209, Salamanca 1215).
1300 – 1310. In Italië was op basis van de voorspellingen van Joachim de Floris een revolutionaire beweging ontstaan. In 1300 werd Fra Dolcino hun leider, en hij leerde dat het komende tijdperk van de Geest ook het einde van het particuliere bezit en van de kerk als instituut zou betekenen. In 1306 werd hij met een aantal volgelingen ingesloten op de Monte Revello, en in 1307 werd hij terechtgesteld. (Lezers van “De Naam van de Roos” zullen de namen van Fra Dolcino en Joachim wel herkend hebben).
De beroemde Italiaanse dichter Dante Aligieri schreef zijn Divina Comedia nadat hij om politieke redenen uit Florence verbannen was, d.w.z. tussen 1302 en 1321. Volgens zijn eigen zeggen is het een verslag van een visionaire reis die hij maakte of beleefde in de nacht van 7 op 8 april van het jaar 1300, een tocht door hemel, hel en vagevuur.
Kort na 1300 begon de Bolognese arts Mundinus met zijn studies van de anatomie. Hij was de eerste die het menselijk lichaam ontleedde; middeleeuwse artsen beperkten zich voordien tot het citeren van klassieke teksten, en Griekse en Romeinse artsen hadden alleen dieren ontleed.
1410 – 1420. In 1400 werd Johannes Hus (geboren in 1369) tot priester gewijd, en sinds 1402 predikte hij in Praag tegen de verwereldlijking van de kerk. Hij vond veel bijval bij de bevolking, maar ook bij de aartsbisschop en bij de koning van Bohemen, Wenceslav. Hij raakte echter betrokken bij een universitaire discussie over de Engelse bijbelvertaler Wicliff. Dit liep uit op spanningen tussen Tsjechische en Duitse studenten, en bracht de lang bestaande wrijving tussen de Slavische en de Duitse bevolkingsgroepen tot een uitbarsting. Hus werd beschuldigd van ketterij, en werd (ondanks een vrijgeleide) in 1415 door het concilie van Konstanz veroordeeld en verbrand. Zijn aanhangers bleven doorvechten. De gematigde groep streed voor een eigen avondmaalsritus en voor vrijheid van godsdienst, de radicale groep eiste een totale hervorming van de kerk en een republikeinse staatsvorm. De Hussenietenoorlog duurde tot 1433. Kleine groepen volgelingen van Hus bleven voortbestaan als Moravische of Boheemse Broeders, en later onder de naam Hernhutters.
Het concilie van Konstanz (1414-1418) was eigenlijk bijeengeroepen om een eind te maken aan het pauselijk schisma (de toestand dat er sinds 1378 tegenover iedere paus een tegenpaus bestond), en om een eind te maken aan allerlei misstanden in de kerk. Men ging hierbij uit van de oude gedachte dat de vergadering van bisschoppen boven de paus stond. Er werd wel een nieuwe paus gekozen (Martinus V) maar van de verdere hervormingen kwam niet veel terecht.
1520 – 1530. In 1517 spijkerde Maarten Luther een papier met 95 stellingen op de deur van de slotkapel te Wittenberg, en begon zo zonder het zelf te willen de reformatie. De gevolgen zijn denk ik te bekend om ze in details te noemen (de Rijksdag te Worms in 1521, de zogenaamde ontvoering van Luther door een aantal medestanders, de duitse bijbelvertaling, de Augsburgse Geloofsbelijdenis van 1530).
In 1517 publiceerde Thomas More zijn boek Utopia, sinds Plato het eerste boek over een ideale samenleving. Een van de kenmerken van deze ideale samenleving was vrijheid van godsdienst (hoewel More zelf niet bepaald tolerant was tegenover de eerste volgelingen van Luther in Engeland).
In 1521 weigerde de senaat van Venetië een groot aantal vonnissen van de inquisitie wegens hekserij uit te voeren. Venetië is altijd erg terughoudend geweest in het vervolgen van heksen.
In 1524 en 1525 waren er in Duitsland een aantal boerenopstanden, vooral gericht tegen de slechte leefomstandigheden op het platteland.
1630 – 1640. In 1628 publiceerde de Engelse arts William Harvey een boekje met de titel De Motu Cordis et Sanguinis, waarin hij voor het eerst de bloedsomloop beschreef. Het hart is een pomp die het bloed door het lichaam stuwt. Deze ontdekking geldt als het begin van de moderne geneeskunde.
In 1631 publiceerde Galileo Galilei zijn boek Dialogo sopre i Due Sistemi del Mondo, waarin hij stelde dat de aarde om de zon draait. In 1633 werd hij hierom door de inquisitie veroordeeld en gedwongen zijn leer te herroepen. Deze veroordeling is pas enkele jaren geleden ingetrokken. (De gedachte dat de aarde om de zon draait werd eerder geformuleerd door Copernicus in 1530, maar hij durfde zijn boek niet te publiceren. Het verscheen kort voor zijn dood in 1543, maar trok betrekkelijk weinig aandacht).
In 1631 publiceerde Friedrich von Spee zijn boek Cautio Criminalis, waarin hij zich uitsprak tegen marteling als middel om bekentenissen te verkrijgen, en met name tegen martelingen in heksenprocessen. Het boek werd al snel in verschillende talen vertaald (Duits, Nederlands, Pools, Frans) en veel gelezen.
In 1638 publiceerde Johan Amos Comenius, de twintigste en laatste bisschop van de Boheemse Broeders, zijn boek Didactica Magna. Hij stelde hierin onder andere dat onderwijs voor iedereen toegankelijk moet zijn, en niet alleen voor de bevoorrechte klasse.
Omstreeks dezelfde tijd verschenen de voornaamste werken van René Descartes (Discours de la Méthode 1637, Meditationes 1641, Principia Philosophiae 1644). In Duitsland woedde ondertussen de dertigjarige oorlog (1618-1648), die begonnen was als een godsdienststrijd. Aanvankelijk hadden de katholieke vorsten en de keizer het overwicht, maar na 1630 verschoof het evenwicht ten gunste van de protestanten. Rond 1635 begonnen de eerste voorzichtige onderhandelingen om de strijd te beëindigen. Bij de uiteindelijke vrede werd vastgesteld dat katholieken, lutheranen en calvinisten gelijkelijk recht hadden op de uitoefening van hun godsdienst (ondanks een protest van de paus). Verder kwam er in feite een eind aan de macht van de duitse keizer.
1740 – 1750. In 1735 verscheen de eerste versie van Linnaeus’ werk Systema Naturae, een indeling van alle bekende planten, dieren en mineralen. Het werd in de volgende twintig jaar herhaaldelijk herzien en uitgebreid (de tiende druk is van 1758). Linnaeus deelde de mens in in dezelfde orde als de apen.
Tussen 1740 en 1750 ontstonden ook de eerste evolutie-theorieën. Linnaeus zelf hield er in deze periode rekening mee dat er in de loop van de geschiedenis nieuwe soorten kunnen ontstaan, vooral door kruising van bestaande soorten (er waren in die jaren geruchten dat de franse onderzoeker Réaumur een kruising had weten te kweken tussen een kip en een konijn). Na 1750 nam Linnaeus aan dat het aantal soorten sinds de schepping vast ligt.
In 1740 publiceerde prins Frederik, de latere koning Frederik de Grote van Pruisen, zijn boek Antimacchiavelli. De staat is niet het eigendom van de vorst, maar de vorst is de eerste dienaar van de staat.
In 1744 verscheen een boek van de markies d’Argenson, die zich uitsprak voor een democratische monarchie, en afschaffing van alle voorrechten van de adel. Hij voorzag ook dat alle koloniën zich eens weer zouden vrijmaken.
Tussen 1740 en 1745 had Emanuel Swedenborg zijn eerste visioenen, waarin hij met overledenen in kontakt kwam. Op grond van deze ervaringen ontwikkelde hij zijn eigen mystieke leer. In 1789 stichtten zijn volgelingen de Kerk van het Nieuwe Jeruzalem, die nog altijd bestaat.
1850 – 1860. In 1848 vonden er in veel Europese landen min of meer revolutionaire omwentelingen plaats. Frankrijk werd een republiek, en enkele jaren later een keizerrijk. Er was onrust in Oostenrijk, in de Duitse staten, in Italië, in Spanje. Nederland kreeg een nieuwe grondwet. In hetzelfde jaar publiceerden Marx en Engels het Communistisch Manifest. Omstreeks dezelfde tijd begon het feminisme aan invloed te winnen. In 1848 werd de eerste Women’s Rights Convention gehouden in Seneca Falls (NY). In Duitsland verscheen vanaf 1849 het weekblad Frauenzeitung.
In 1848 merkten de zusters Margaret en Kate Fox vreemde geluiden op in hun huis in Hydesville. Het bleek mogelijk de “klopgeest” te laten tellen en vragen te laten beantwoorden. Binnen enkele jaren was het spiritisme een rage, zowel in de Verenigde Staten als in Europa. Een verzoekschrift aan het Amerikaanse Congres om spiritistische verschijnselen wetenschappelijk te laten onderzoeken, ingediend in 1854, werd getekend door 40.000 personen.
Op occult gebied was er meer gaande. In 1851 had Madame Blavatsky volgens eigen zeggen haar eerste kontakt met haar Verborgen Meesters (in Hyde Park, London, om precies te zijn). In 1854 publiceerde Abbé Alphonse Louis Constant, beter bekend als Eliphas Lévi, het eerste deel van zijn Dogme et Rituel de la Haute Magie.
In 1851 vond in London de eerste wereldtentoonstelling plaats – het gebaar van een tijdperk dat zichzelf wilde laten zien hoe heerlijk ver men het gebracht had. Het tentoonstellingsgebouw, Crystal Palace, was het eerste voorbeeld van een bouwwerk dat geheel uit geprefabriceerde standaardonderdelen was opgetrokken. Toen het gebouw in het Londonse Hyde Park zou worden gemonteerd ontstonden er problemen over een aantal bomen die op de bouwplaats stonden, kompleet met aktiegroepen en protestdemonstraties. Tenslotte paste men de bouwplannen zo aan dat de bomen rustig in het gebouw konden blijven staan. Protestdemonstraties voor bomen doen wel heel erg modern aan.
Nog een detail: In de jaren zestig is streaking een tijdje erg “in” geweest: een eind naakt door de stad rennen zonder gepakt te worden. In Doreen Valiente’s boek Witchcraft for Tomorrow (blz. 100) lees ik dat er in het midden van de vorige eeuw een vergelijkbare rage heeft bestaan, waarschijnlijk tussen 1850 en 1860. Dit soort feiten kom je in de standaard geschiedenisboeken meestal niet tegen.
In 1859 verscheen Charles Darwin’s boek “On the Origin of Species”, waarin hij zijn evolutieleer uiteenzette. Wat Linnaeus nog net niet gezegd had (en nog net niet gedacht had) werd nu overal besproken en vereenvoudigd tot de kreet: de mensen stammen van de apen af! Darwin werd door sommigen beschouwd als de gevaarlijkste man van de eeuw.
In onze tijd heeft de ecologie ons geleerd dat de samenhang van mens en natuur nog heel wat verder gaat dan afstamming alleen. Sommige mensen beginnen te begrijpen dat deze samenhang ook een spirituele kant heeft.
Wat is de konklusie van deze lange opsomming? Ik heb de indruk dat er inderdaad om de 110 jaar een periode van ongeveer tien jaar optreedt waarin opvallend veel nieuwe ideeën en vernieuwingsbewegingen opduiken. Dit ritme is al ongeveer 24 eeuwen merkbaar. Ten dele gaat het hierbij om sociale hervormingen; dit is duidelijk vanaf de gebroeders Gracchus tot en met Marx en Marcuse. Ten dele gaat het om religieuze vernieuwing: eerst de opkomst en groei van het Christendom, dan verschillende hervormingsbewegingen binnen de kerk, en ten slotte spiritisme, occultisme en de nieuwe religieuze bewegingen van onze tijd. Ten derde gaat het om belangrijke ontwikkelingen en keerpunten in de geschiedenis van de wetenschap.
De jaartallen die ik als grenzen genomen heb zijn natuurlijk vrij willekeurig gekozen. Als het gaat om populaire bewegingen, of om het werk van één persoon (boeken en andere publikaties) liggen de jaartallen vrijwel steeds dicht bij of iets voor het jaar dat ik als globaal begin van een ‘vernieuwingsperiode’ aangaf. Wanneer het gaat om “officiële” reakties liggen de data dichter bij het einde: denk aan de kommissie voor het vastleggen van de wetten in Rome (451 v.Chr.), de uitbreiding van het burgerrecht onder Septimus Severus (212), de officiële stichting of erkenning van de Universiteit van Parijs (1200), en de Westfaalse Vrede die een einde maakt aan de dertigjarige oorlog (1648).
Voor de historicus is mijn opsomming natuurlijk vrij willekeurig. De meeste gebeurtenissen hebben geen enkel logisch of oorzakelijk verband met elkaar. Maar wie van een magisch standpunt uitgaat weet dat er meestal meer patroon in de werkelijkheid zit dan je met causaliteit alleen kunt verklaren. Dit is wat Jung aanduidt als synchroniciteit. De oude Etruskische kalender werkt nog vrij goed, en als dit patroon zich voortzet kunnen we rond 2070 een nieuwe revolutionaire periode verwachten. Ondertussen werken we gewoon verder met wat we in de jaren ’60 geleerd hebben!