Wiccan Rede * Spring 1989 by Boris
Tegen het einde van de vorige eeuw ontdekte Alfred Watkins dat grafheuvels en andere voorhistorische monumenten in Engeland niet zomaar willekeurig in het landschap verspreid liggen. Ze liggen langs rechte lijnen, die naar Watkins aannam oude wegen of handelsroutes vormen. Hij duidde deze lijnen aan met de term ‘ley’ (uit te spreken als het Nederlandse “lee”).
In onze tijd zijn wegen duidelijk zichtbaar: er is asfalt of grind of een andere vorm van bestrating. Vroeger was dit anders. Men reisde minder, men ging vaak te voet of te paard, en veel wegen waren overgroeid met gras of heide. Ze waren soms alleen maar te herkennen aan bepaalde merktekens: een grafheuvel en verderop nog een, een rechtopstaande steen of een hoop keien, een opvallende boomgroep. Waar een weg over een heuvelrug ging werd het spoor soms kunstmatig iets uitgegraven, zodat je vanuit het dal een kleine maar herkenbare inkeping in de horizon zag. Waar de weg door een dal ging werd ze soms gemarkeerd door kunstmatige meertjes die vanaf de heuvels duidelijk zichtbaar waren (als ze namen hebben zit er vaak het element “flash” in: ze weerkaatsen de hemel, ze blonken in de zon).
Waar twee of meer ley-lines elkaar kruisten ware vaak heilige plaatsen of plaatsen waar men samenkwam voor markten of volksvergaderingen. Soms moeten we aannemen dat de heilige plaatsen er het eerst waren, en dat de ley-lines op de plaats georiënteerd waren. Soms zal men de kruispunten gekozen hebben omdat het makkelijke ontmoetingspunten waren. Later, in de middeleeuwen, werden dergelijke kruispunten ook vaak gekozen als plaatsen voor kerken en kastelen.
Onafhankelijk van Watkins kwamen Dr. Rohrich en Wilhelm Teudt in Duitsland tot de ontdekking dat Germaanse heilige plaatsen meestal op rechte lijnen ten opzichte van elkaar liggen. Deze lijnen lopen steeds noord-zuid of oost-west, en nooit schuin. Deze ontdekking dateert van het begin van deze eeuw, en de lijnen worden meestal aangeduid met de term “heilige lijnen”.
In de tegenwoordige populair-occulte literatuur zijn deze heilige lijnen en de ley-lines met elkaar vereenzelvigd, en blijkbaar ook met bepaalde ideeën uit de Chinese geomantie (Fêng Shui, de leer van Wind en Water, de invloed van het land op het leven van de mens). Men beschouwt de heilige lijnen als de krachtlijnen van de aarde, en brengt ze in verband met aardstralen en dergelijke.
Ik geef toe dat ik nu volkomen gevoelsmatig reageer, maar ik heb de indruk dat dit laatste niet juist kan zijn. Wie in de natuur rondkijkt zal merken dat er vrijwel nooit rechte lijnen te zien zijn. Als heilige lijnen natuurlijke krachtlijnen vormen zou ik verwachten dat ze meer bij de lijnen van het landschap zouden aansluiten. Rechte lijnen zijn meestal menselijke constructies.
Aan de andere kant zijn de lijnen wel de routes die mensen eeuwen lang gevolgd hebben. Langs deze wegen gingen ze om handel te drijven, langs deze wegen gingen ze naar heilige plaatsen voor religieuze plechtigheden, langs deze wegen gingen ze om hun doden te begraven. Dit geeft de lijnen en hun kruispunten een heel eigen karakter, en wie hier gevoelig voor is kan er vreemde ontmoetingen hebben.
Het zijn vaak kleinigheden die iemand op een idee brengen. De afgelopen zomer was ik op een vakantietocht op een stuk heide tussen Elspeet en Staverden. Op die plek was een klein heuveltje waarin blijkbaar lang geleden gegraven was. Een grafheuvel die misschien al eeuwen geleden geplunderd was? Toen ik om me heen keek zag ik aan de horizon een molenwiek en een kerktoren, praktisch op één lijn. Dus een kerk, een molen en een oude grafheuvel op dezelfde lijn. De gedachte liet me om de een of andere reden niet los, en ik ben verder gaan zoeken, eerst in het veld, en later op landkaarten en in boeken.
Als je een lijn trekt door de molen en de kerk van Elspeet dan kruist deze lijn een aantal bijzondere plaatsen. In het dorp zelf volgt de weg van Elspeet naar Vierhouten voor een deel deze route. Watkins geeft al aan dat moderne wegen dikwijls stukken van ley-lines volgen. Op plaatsen waar de oude route regelmatig gebruikt werd bleef de weg bestaan, en op andere plaatsen raakten ze in vergetelheid.
Iets verder naar het noord-oosten, in het bos, loopt de lijn door een groep grafheuvels. Op sommige landkaarten wordt deze plaats aangeduid als de Nieuwe Brand of het Kattegat. “Brand” in plaatsnamen heeft soms betrekking op plaatsen waar in heidense tijden de doden verbrand werden. Het Gelders Sagenboek van Sinninghe vermeldt bij Elspeet een plaats het Kattegat, waar vroeger op gezette tijden de heksen uit de omgeving bij elkaar kwamen. Kat was tot eind vorige eeuw een scheldwoord voor mensen die men van hekserij verdacht.
Nog iets verder kruist de lijn een meertje en een stuk heide dat bekend staat als Toontjesdel of Tonnetjesdel (del = dal). Over deze plek heb ik geen specifieke gegevens, maar er is elders op de Veluwe ook een Tonnetjesberg. Hiervan vermeldt het Aardrijkskundig Woordenboek van de heer A. van der Aa (hij bestaat echt, en met zo’n naam móét je ook wel woordenboeken samenstellen!) dat er een oudere vorm, Tannetjesberg bestaan heeft. Hij brengt deze naam in verband met de Germaanse godin Tanfana, en wie iets van Wicca weet zal meteen aan de naam Tana of Dana moeten denken. Was Tonnetjesdel oorspronkelijk ook het dal van Tana?
Misschien is er nog een tweede verklaring van de naam mogelijk. De Katholieke kalender kent een Sint Antoninus met een feestdag op 2 mei. Antoninus is een verkleinwoord van Antonius, dus misschien te vertalen als Toontje. De lijn die we gevolgd hebben maakt een hoek van 63 graden met de noord-zuid-lijn, en wijst naar het punt waar begin mei de zon opgaat. Was Toontjesdel het dal van Antoninus?
Persoonlijk geloof ik dat Tanfana of Tana oudere rechten op de plaats heeft, maar misschien is Sint Antoninus wel verantwoordelijk voor de o in de moderne vorm van de naam. Begin mei is natuurlijk ook de datum van Beltane, of Walpurgisnacht.
Zoals ik al zei ligt er op deze plaats een meertje op de lijn. Vlak in de buurt is een heuvel met de naam Vleschjesberg. Op de Veluwe kom je de naam Vles(ch) of Fles(ch) vaker tegen met de betekenis van een klein meer. We zullen bij de verklaring van deze term naar ik aanneem niet moeten denken aan “glazen vaatwerk met nauwe hals”. Het woord heeft in dit verband eerder te maken met het Engelse woord flash, dat door Watkins genoemd wordt als een klein en vaak kunstmatig meertje als oriëntatiepunt op een ley-line.
Als we dezelfde lijn volgen in zuidwestelijke richting komen we eerst door het landgoed Staverden. Op sommige plaatsen lopen hier paden ongeveer op het traject van onze lijn, op andere plaatsen niet. Iets verderop volgt de weg van Staverden naar Speulde voor een deel dezelfde richting. Als we dan nog verder gaan, het Speulder- en Sprielderbos in, dan loopt de lijn exact door het Solse Gat. De legenden over deze plek zijn zo bekend dat ik ze waarschijnlijk niet behoef te herhalen. Het is een van de bekendste spook- en toverplekken van de Veluwe.
De term sol of zoel betekent een grote kuil met soms wat water of modder op het diepste punt. Dit soort kuilen komt meer voor op de Veluwe. Ze zijn ontstaan in de IJstijd, op plaatsen waar grote brokken ijs diep in de ondergrond drongen. In vroeger tijden werden ze vaak gebruikt als vergaderplaatsen, voor rechtspraak en voor religieuze plechtigheden. Je zat er uit de wind, en als je amfitheatersgewijs langs de helling ging zitten konden veel mensen zien en horen wat er in het midden gebeurde. Omdat ze associaties hadden met heidense plechtigheden werden ze later ook wel met de duivel in verband gebracht. Andere bekende voorbeelden zijn de Putterkoppel, de Prinsenkuil, de Stadhouderskuil, de Bommelskuil en de Mythstee bij Nunspeet.
In het Speulder- en Sprielderbos loopt onze lijn ook over een paar grafheuvels, maar het aantal grafheuvels in dit bos is zo groot dat het ook toeval zou kunnen zijn. Als we dan nog verder doorgaan komen we door de Gelderse Vallei, langs Hoevelaken en door Amersfoort, iets ten noorden van het centrum van de stad.
In het Gelderse Sagenboek vind ik het verhaal van de Laakman, een man, boer of jonkheer, die de grenspalen verzet heeft en hierom ‘s nachts moet blijven rondgaan in de gedaante van een brandende strobos. Watkins vermeldt hetzelfde motief in Engelse legenden, en hij brengt het in verband met de ley-lines. Wie de merktekens van de wegen beschadigde of verzette bracht reizigers op een dwaalspoor en werd niet alleen door de menselijk rechter maar ook door de goden gestraft. Later toen men de oude routes niet meer kende dacht men aan grenzen van landgoederen of akkers, en men paste het verhaal wat aan. Op de Veluwe werd de Laakman gezien in het Leuvenumse Veen (tussen Elspeet en Staverden), en in de buurt van Hoevelaken langs de beek de Laak.
Een van de wegen die langs het Solse Gat lopen heet eveneens de Laak. Deze weg kronkelt wat (zoals alle oude boswegen), en ligt in ieder geval niet op het traject van de lijn Elspeet – Solse Gat – Hoevelaken. Ze volgt globaal de richting van een lijn van de kerk (en de molen) van Garderen naar het Solse Gat en verder. Deze lijn maakt een hoek van 50 tot 51 graden met de noord-zuid-lijn. Het zuidelijke einde wijst naar de plaats waar de zon omstreeks midwinter opgaat, het noordelijke einde naar de plaats waar de zon omstreeks midzomer ondergaat.
De beek de Laak bij Hoevelaken maakt een paar bochten en is niet helemaal recht, maar het langste rechte deel, dat de grens vormt tussen Gelderland en Utrecht, maakt dezelfde hoek van 51 graden met de noord-zuid-lijn. Toeval?
Taalgeleerden zeggen dat het woord laak of leek oorspronkelijk zoiets betekende als langzaam stromende of bijna stilstaande beek. Het woord is verwant met het werkwoord lekken, oorspronkelijk langzaam stromen, en met het Engelse woord lake = meer. Omdat beekjes vaak de grens tussen gebieden vormden zou laak later soms ook grens zijn gaan betekenen. Maar langs het Solse Gat heeft nooit een beek gestroomd. Is laak misschien een oud Nederlands woord voor wat in het Engels een ley heet? Lezers die in de buurt van een Laak of Laakweg of Leekstraat wonen zouden eens op de richting moeten letten.
Er zijn nog een paar plaatsen op de Veluwe waar een brandende landmeter rondspookt. Bij Oud Reemst zag men soms een zekere Blauwbroek, die de grenspalen verzet zou hebben (volgens een andere lezing was hij overigens een herder die een schaapskooi in brand gestoken had). Blauwbroek werd ook gezien bij Schaarsbergen en bij Rozendaal.
Als je deze plaatsen verbindt krijg je een lijn die weer een hoek van ongeveer 63 graden met de noord-zuid-as maakt. Het zuidelijke einde wijst naar het punt van zonsopgang omstreeks begin november (Samhain) en begin februari (Imbolc), het noordelijke einde naar zonsondergang omstreeks begin mei (Beltane) en begin augustus (Lughnasadh). Verder loopt de lijn over de Lunterse Berg, het middelpunt van Nederland, en de plaats waar volgens de overlevering vroeger drie grote stenen lagen die de richting van zonsopgang aangaven op bepaalde belangrijke dagen in het jaar. Je vindt in Nederland natuurlijk nooit genoeg grote stenen om iets als Stonehenge te bouwen, maar het idee bestond wel. Als je de richting van de Laak bij Hoevelaken doortrekt kom je overigens ook over de Lunterse Berg.
Tussen de Lunterse Berg en Oud Reemst ligt ook nog een plaats die bekend staat als de kruip-onder. Volgens de overlevering heeft zich hier in de tijd dat het Christendom met geweld werd ingevoerd een heidense priester schuil gehouden. De bevolking van de streek liet nog lang hun pasgeboren kinderen door deze man zegenen. Het ritueel bestond hieruit dat het kind door een gat in een heilige boom gehaald werd. Misschien heeft de priester destijds zijn schuilplaats gekozen omdat ze op een heilige lijn lag.
Het valt me op dat we hier te maken hebben met twee lijnen die een hoek van ongeveer 60 (of nauwkeuriger 63) graden met de noord-zuid-lijn maken, en die wijzen naar het punt van zonsopgang of -ondergang op de vier grote feesten van het keltische jaar. Niemand heeft ooit een overtuigende reden kunnen geven waarom deze vier feesten zo gekozen zijn: begin mei, begin augustus, begin november en begin februari. Ik vraag me af of het misschien is omdat het punt van zonsopgang en -ondergang dan ongeveer 60 (respectievelijk 120) graden van het noorden verwijderd is. Iedereen die met een passer speelt kan merken dat je een cirkel heel makkelijk in zessen kunt verdelen door zesmaal de straal op de omtrek af te zetten.
Een cirkel die in zes parten verdeeld is komt al op prehistorische tekeningen voor als een religieus symbool, een aanduiding van het zonnewiel of het wiel van de tijd. Het vormt de basis van allerlei folkloristische siermotieven. Volgens sommigen zijn alle oude Germaans runentekens terug te vinden in een hoekige versie van dit zonnewiel: een zeshoek die op zijn punt staat met drie middellijnen.
(De tekens waarin het Oera Linda Boek geschreven is zijn ook allemaal gebaseerd op een cirkel die in zessen verdeeld is. Helaas is dit boek waarschijnlijk een vervalsing van iemand die wel enkele echte oude gegevens kende, of het werk van iemand die een echte oude traditie kende en er zoveel omheen gefantaseerd heeft dat we nu het kaf niet meer van het koren kunnen scheiden.)
Als dit waar is dan moeten de vier feestdagen ongeveer op onze breedtegraad ontstaan zijn, hetzij in Engeland, hetzij in Ierland, hetzij op het vasteland van Europa. Als je verder naar het zuiden gaat verschuift het punt van zonsopgang op een gegeven datum ook steeds verder naar het zuiden. Als je naar het noorden gaat of als je een heuvel als observatiepunt kiest verschuift het punt van zonsopgang iets naar het noorden. Het zal de oude druïden of hun voorgangers denk ik heel zinvol en bijzonder geleken hebben dat een verdeling van de horizon in zessen de sleutel vormt van de verdeling van het jaar in vier gelijke delen.