Wat betekent het concreet voor aanhangers van wicca?
Wiccan Rede * Beltane 2003 by Jana
Voor de abonnees van maillijsten zoals ‘De heksenkring’, ‘Eigenwijze heksen’ en ‘WROnline’ is het een bekend onderwerp, waar echter grote onduidelijkheid over bestaat: wordt wicca in Nederland erkend als religie? Immers, in de Verenigde Staten is dat wel het geval, net als in een aantal Europese landen. Maar nee, het Nederlandse recht zit anders in elkaar. Hier wil de overheid niet bepalen wat een religie is. Maar als aanhanger van een religie heb je wel rechten.
Het is niet alleen zo dat de overheid niet WIL bepalen wat een religie is, maar ze is er zelfs niet toe bevoegd. Iedereen is vrij om zijn of haar eigen religie te belijden zonder overheidsbemoeienis. Er zijn echter wel wetten en regelingen die raken aan de vrijheid van godsdienst, die deze vrijheid vastleggen of juist inperken. Dit artikel wil aangeven welke rechten heksen, heidenen en aanhangers van andere religies wel en niet hebben op het gebied van trouwen en begraven, belastingen, vrij van school en werk op religieuze feestdagen, feesten vieren in het openbaar, geestelijke verzorging in instellingen en de juridische organisatie van een geloofsgemeenschap. De toon zal hier en daar noodzakelijkerwijs gekleurd zijn door juridisch jargon, maar ik zal proberen dat met concrete voorbeelden in evenwicht te brengen.
Grondwet
De belangrijkste artikelen zijn deze twee uit de Grondwet:
Art. 1. Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Art. 6. 1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel 6 Grondwet is de belangrijkste regel die in Nederland geldt op het gebied van godsdienst [1]. In het eerste lid wordt de belijdenisvrijheid uitgedrukt: het belijden van een godsdienst of een (niet-godsdienstige) levensovertuiging. De belijdenisvrijheid kan worden onderscheiden in drie aspecten: het op een normale wijze uitkomen voor je overtuiging, het ‘stileren’ van bepaalde gedragingen waardoor deze een bepaalde (godsdienstige) zin meekrijgen (zoals bidden of vasten) en ‘godsdienstoefening’, waarbij men rituelen houdt met anderen samen. Artikel 6 is geformuleerd vanuit het recht van het individu: ‘een ieder’ kan aanspraak maken op deze grondwettelijke garantie, ongeacht de godsdienst die de betrokkene aanhangt. De Grondwet spreekt niet over geïnstitutionaliseerde vormen van belijden, zoals kerken of godsdienstige genootschappen, maar heeft wel in lid 2 beperkingen opgelegd aan de vrijheid om rituelen buitenshuis te houden. Dit lid kwam in de plaats van het processieverbod dat in de oude grondwet was opgenomen. In de praktijk komt het erop neer dat in beginsel openbare godsdienstoefeningen zijn toegestaan, maar dat de burgemeester een bijeenkomst kan verbieden als er problemen worden verwacht op het gebied van de openbare orde. Heel concreet: als heksen een cirkel willen trekken in het Vondelpark, maar er worden tegenstanders van heksen verwacht die het ritueel onmogelijk willen maken, dan kán de burgemeester de heksen verbieden om (op die plek, op dat tijdstip) hun godsdienst uit te oefenen. De Wet Openbare Manifestaties uit 1988 regelt de belijdenisvrijheid op openbare plaatsen.
Belijdenisvrijheid
De belijdenisvrijheid uit de Grondwet vinden we ook in art. 9 [2] van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens uit 1950 (EVRM) en in art. 18 van het United Nations Covenant on Civil and Political Rights (UNCCPR). Deze internationale verdragen (EVRM en UNCCPR) doen uitspraken die in de Nederlandse Grondwet niet terugkomen: “… dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of levensovertuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particulier leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de praktische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften”. Als er moeilijkheden rijzen, zal de rechter in Nederland moeten uitmaken hoe dit recht in de praktijk wordt uitgelegd. Een probleem hierbij kan zijn dat niet altijd eenduidig is vast te stellen welke gedragingen nu wel en niet tot het uitoefenen van de belijdenisvrijheid kunnen worden gerekend. Niet alleen telt wat de betrokkene zelf van mening is, maar ook ‘objectieve maatstaven’ en welke gedragingen redelijkerwijs als de uitoefening van de belijdenisvrijheid worden beschouwd. Wie bepaalt echter die objectieve maatstaven? Van de bekende godsdiensten en overtuigingen heeft de maatschappij een idee wat redelijkerwijs als de uitoefening van de belijdenisvrijheid kan worden beschouwd. Maar niemand waagt zich aan een inhoudelijke omschrijving van godsdienst. Als immers eenmaal is vastgelegd wat juridisch onder een godsdienst wordt verstaan, laat dat weinig ruimte voor de bescherming van nieuwe of ongebruikelijke vormen van godsdiensten. Wie echt geïnteresseerd is in deze materie raad ik van harte het proefschrift van B.C. Labuschagne [3] aan.
Wicca
In de Europese jurisprudentie heeft al in 1977 een zaak gespeeld rondom wicca. Een gevangene in het Verenigd Koninkrijk wilde gebruik maken van faciliteiten voortvloeiend uit het aanhangen van zijn godsdienst. Hij wilde in het gevangenisregister ingeschreven worden als lidmaat van de “Wicca”-religie. Bij doorvragen door de gevangenisautoriteiten wat deze godsdienst precies inhield, kon geen bevredigend antwoord gegeven worden. Men kon de gevangene daarom niet de gewenste faciliteiten verschaffen om zijn godsdienst uit te oefenen. In haar uitspraak van 4 oktober 1977 [4]inzake X. (de gevangene) tegen het Verenigd Koninkrijk, heeft de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (van de Raad van Europa) geoordeeld dat indien een gevangene aanspraak wil maken op faciliteiten voortvloeiend uit het aanhangen van een godsdienst, er in een concreet geval sprake moet zijn van een identificeerbare godsdienst. De betrokken aanhanger moet kunnen aangeven wat onder het belijden van zijn godsdienst verstaan wordt. Labuschagne voegt toe: “Om in aanmerking te komen voor erkenning als godsdienst, moet men wel kunnen weten of er überhaupt sprake is van een godsdienst. De strikt-interne, geheel privé-godsdienst, waarvan niets naar buiten blijkt, kan niet onder de bescherming van de godsdienstvrijheid gebracht worden. Voor het recht bestaat zulks eenvoudigweg niet”. Ik (J.) denk dat, gezien de grote hoeveelheid publicaties sinds 1979, het inmiddels aannemelijk is te maken dat wicca bestaat, en dat ook paganisme een stroming is die als religie of levensbeschouwing ‘erkend’ kan worden. De literatuur kan gebruikt worden door (de advocaat van) een gelovige die een beroep wil doen op godsdienstvrijheid en zodoende kan de rechter dus weten dat er sprake is van een godsdienst.
St. Walburga
Een zaak die de publiciteit gehaald heeft was die van ‘De Kloosterorde der Zusters van Sint Walburga, Sectie Nederland’, ofwel de Kerk van Satan. Naar de mening van de fiscus betrof het hier geen kerkgenootschap maar een bordeel. De Hoge Raad deelde dit standpunt, omdat commerciële activiteiten werden ontplooid [5]. ‘Sint Walburga’ spande op haar beurt een kort geding aan tegen de staat omdat de organisatie meende dat het geregeld politieonderzoek waaraan zij onderworpen werd ‘storend was ten opzichte van haar satanistisch ritueel’. De president van de Rechtbank verklaarde Sint Walburga niet-ontvankelijk. In hoger beroep heeft het Hof het vonnis van de president vernietigd, Sint Walburga ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering alsnog afgewezen. Uit Labuschagne (p. 51): “Het cassatiemiddel komt volgens de Hoge Raad: “in zijn geheel neer op de klacht dat het hof heeft blijk gegeven van een te beperkte opvatting van het begrip ‘godsdienst’ en daarmee van het begrip ‘godsdienstoefening’ in de zin van artikel 123 onder 2e Wetboek van Strafvordering [6]. De klacht faalt. Het hof heeft uit de door de Staat overgelegde processen-verbaal van politie afgeleid dat de activiteiten van Sint Walburga zich niet onderscheiden van die van een gewone sexclub en dat noch bij de betalende bezoekers noch bij de door Sint Walburga als ‘zusters’ aangeduide vrouwen enigerlei religieuze ervaring is waar te nemen, zulks na te hebben vastgesteld dat Sint Walburga die processen-verbaal slechts op detailpunten heeft weersproken en in hoger beroep op dit punt slechts heeft betoogd dat haar rituelen zijn ontleend aan een lange traditie van satanisme, vruchtbaarheidscultus, zwarte magie en zwarte misvieringen, heksendom en soortgelijke verschijnselen. Door op grond hiervan te oordelen dat artikel 123 aanhef en onder 2e, hier toepassing mist, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. ‘s-Hofs oordeel behoefde in het licht van wat in de feitelijke instanties was aangevoerd ook geen nadere motivering. De Hoge Raad: verwerpt het beroep.” [7] Kennelijk baseerde de Hoge Raad (het oordeel van het hof billijkend) zijn beslissingen om de handelingen die in de kerk van Sint Walburga gepleegd worden te diskwalificeren als godsdienst op twee gronden. Ten eerste: de activiteiten zijn niet te onderscheiden van die van een gewone seksclub; en ten tweede: noch bij de betalende bezoekers, noch bij de ‘zusters’ is enige religieuze ervaring waar te nemen.” Labuschagne meent dat de Hoge Raad in dat laatste oordeel te ver ging: “Hoe neemt men een religieuze ervaring van iemand anders waar? Op grond waarvan kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat er bij de ‘zusters’ geen religieuze ervaring viel waar te nemen? Blijkbaar bezat de Hoge Raad een criterium dat onderscheid kan maken tussen religie en prostitutie [8]. Dit criterium wordt echter nergens expliciet gemaakt”.
Na dit theoretische gedeelte aandacht voor een aantal praktische zaken: trouwen en begraven, arbeid, belastingen, geestelijke verzorging en milieu. Het onderdeel rechtspersonen bewaar ik voor het laatst.
Trouwen
In een aantal andere landen is een huwelijk dat voor de kerk wordt gesloten geldig. In Nederland mag een priester een huwelijk alleen inzegenen als is aangetoond dat het voor de wet gesloten is. Burgerlijk Wetboek, Boek 1, titel 5, art. 68: “Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaats hebben, voordat de partijen aan de bedienaar van de eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken”. Maar (in)zegenen van relaties (bijvoorbeeld een geregistreerd partnerschap, maar ook vriendschap) is iets waar veel andere godsdiensten ook mogelijkheden voor bieden. Zo heeft de Remonstrantse Broederschap in 1986 een bepaling opgenomen in haar Kerkorde die het mogelijk maakt, onder voorwaarden, dat over alle levensverbintenissen, dus ook die van homoseksuele of lesbische paren, de zegenbede kan worden uitgesproken. Een handvasting zal geen probleem opleveren. Voor de juridische aspecten van hun relatie zullen heksen en hun partner toch een door de wet erkende relatievorm gebruiken: samenleven met of zonder contract, huwelijk of geregistreerd partnerschap. Overigens beschouwt de wet het huwelijk alleen in zijn burgerlijke betrekkingen. Om welke reden iemand trouwt, is niet ter beoordeling van de staat. Een nieuwe ontwikkeling is dat voor een dag een willekeurig persoon tot bijzonder ambtenaar van de burgerlijke stand kan worden benoemd (in Arnhem, maar daar kunnen alle Nederlandse paren trouwen). Dat kan ook een wicca-priester(es) zijn, zolang hij of zij maar aan de eisen voldoet (zoals meerderjarig zijn) [9].
Uitvaart
In de nieuwe ‘Wet op de lijkbezorging’ (Staatsblad 1991, 133) en het daaruit voortvloeiende ‘Besluit op de lijkbezorging’ is rekening gehouden met gebruiken omtrent begrafenis en crematie die voorkomen bij niet-gevestigde religies, met name bij de islam en het hindoeïsme. In artikel 18, lid 1, staat: “De lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden”. (Begraven onder het Binnenhof zal redelijkerwijs niet gevergd kunnen worden. Ook crematie in een achtertuintje zal niet toegestaan worden). Het is zaak om je wensen bekend te maken aan je nabestaanden. Rechtsgeldig is het kenbaar maken van deze wensen in een codicil [10], maar dit heeft alleen zin als het codicil ook wordt gevonden vóór de uitvaart. In diverse boeken [11] is te vinden hoe een uitvaart geregeld kan worden en welke verplichtingen er bestaan. De nabestaanden mogen heel veel zelf regelen; het is niet verplicht om een uitvaartondernemer in de arm te nemen. Tegenwoordig zijn er wel steeds meer uitvaartondernemers die aan de wensen van de overledene en de nabestaanden tegemoet willen komen, ook als deze anders zijn dan ‘gebruikelijk’.
Arbeid
Het in praktijk brengen van geloofsvoorschriften mag in het algemeen geen arbeidsrechtelijke gevolgen hebben, behalve arbeid binnen onderwijsinstellingen op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. “Niet alleen is discriminatie verboden, evenmin mag men gehinderd worden in het volgen van religieuze gedragsvoorschriften. De enige beperking die hierop is toegestaan is die in het belang van de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen[12].”
In 1983 werd door de kantonrechter in Amsterdam uitgesproken dat een hoofd van een katholieke school die lid was geworden van ‘de Bhagwan-gezindte’ en openlijk oranje kleding ging dragen, terecht ontslagen kon worden door de katholieke school [13]. De school moest immers ook rekening houden met de ouders/opvoeders van de leerlingen en toekomstige leerlingen, die zouden kunnen denken dat de school niet langer het katholieke onderwijs zou kunnen waarborgen. Of de leer van Bhagwan met de katholieke leer te verenigen was, stond niet ter discussie.
Er zijn enkele uitspraken gedaan omtrent Sikhs die voor ons interessant zijn. Op 24 januari 1986 diende voor de kantonrechter in Amsterdam een zaak waarin ontbinding van een arbeidsovereenkomst tussen een Sikh en een hotel werd verzocht door het hotel [14]. De Sihk was in dienst van het hotel als chasseur, een functie die vooral de begeleiding van de gasten en de zorg voor hun bagage inhoudt, en waarbij een uniform wordt gedragen. Toen de man in dienst kwam in 1981, was hij gladgeschoren en had kortgeknipt haar. Sindsdien is hij meer gaan leven volgens de religieuze voorschriften van de Sikhs, die onder meer inhouden dat de man zijn haren niet knipt maar die laat groeien en in natuurlijke staat houdt, en dat hij steeds, ook binnenshuis, een tulband draagt. Volgens de werkgever, die de zaak aanspande, had het hotel een oud-Hollands karakter en inrichting en worden er typisch Hollandse schotels geserveerd. Hiermee werd ook reclame gemaakt. Het hotel probeerde de Sikh te ontslaan, maar de kantonrechter meende dat Amsterdam dermate kosmopolitisch is dat niet kon worden aangenomen dat het aangesteld houden van een buitenlander met afwijkend uiterlijk inbreuk zou maken op de goodwill van het hotel.
Een vergelijkbare zaak speelde in een hotel op Schiphol in 1997. Hier speelde ook de kirpan een rol: een dolkje dat onder de kleding wordt gedragen en waarvan het hotel meende dat het bedreigend was voor de hotelgasten. Volgens de Haarlemse rechter is de kirpan echter geen wapen, maar een religieus en symbolisch voorwerp dat niet scherper is dan een briefopener. De Sikh werkte in de huishoudelijke dienst en kwam nauwelijks in aanraking met gasten. Hij had aangeboden een tulband te dragen in de kleuren van het hotel en zag er verzorgd uit. De kirpan was voor anderen niet zichtbaar onder zijn kleding [15].
Vrij van werk
Er zijn geen erkende religies, maar wel algemeen erkende nationale en christelijke feestdagen. Op grond van de geschiedenis wordt het christendom bevoordeeld ten opzichte van andere religies.
Er is geen wettelijke regeling waarbij een werknemer in loondienst vrij krijgt op zijn of haar religieuze feest- of gedenkdagen. Wel heeft de Stichting van de Arbeid een aanbeveling opgesteld waarin de werkgevers- en de werknemersorganisaties overeen zijn gekomen om zoveel mogelijk de gelegenheid te bieden aan de werknemers die daar vooraf om vragen om onbetaald verlof op te nemen op deze dagen (Advies St.v.d.A., 1986). In beginsel is die aanbeveling nog steeds van kracht.
In 1984 deed de Hoge Raad uitspraak [16] in een zaak waarin een islamitische werkneemster van een pluimveeverwerkend bedrijf door de rechtbank in het gelijk was gesteld. De vrouw had een snipperdag aangevraagd voor het Suikerfeest, maar die werd haar geweigerd. Vanwege het toch wegblijven van haar werk werd ze op staande voet ontslagen. De rechtbank was van oordeel dat het bedrijf deze vrije dag niet had behoren te weigeren. De Hoge Raad meende echter dat volgens andere religies geldende feestdagen niet met de algemeen erkende christelijke feestdagen op één lijn kunnen worden gesteld. “Echter, indien een werknemer tijdig en onder opgave van redenen toestemming vraagt voor de viering van een voor hem belangrijke godsdienstige feestdag, kan dit in redelijkheid niet geweigerd worden. Dit zou anders kunnen zijn indien te verwachten valt dat de gang van zaken in het bedrijf van de werknemer ernstig zal worden geschaad door de afwezigheid van de betrokken werknemer op die dag”. “Belangrijk is voorts dat de Hoge Raad erkend heeft dat het moet gaan om feestdagen die voor de werknemer belangrijk zijn. Het is de werknemer die bepaalt of een feestdag belangrijk genoeg is”[17].
Vrij van school
In een aantal landen om ons heen bestaan landelijke regelingen voor het geven van vrij van school tijdens (niet-christelijke) religieuze feestdagen. In Nederland wordt dat per school en soms per kind geregeld. De school kan een lijst met vrije dagen opstellen (met name als er een grote allochtone schoolbevolking is), of vrij geven wanneer dat wordt gevraagd. Soms moet je dat schriftelijk en enige tijd van tevoren aanvragen. Informeer bij de school van je kinderen als je hier gebruik van wil maken.
Eigen scholen
Ouders mogen hun kinderen opvoeden volgens hun godsdienst of levensovertuiging en zijn gerechtigd hun kinderen te laten onderwijzen overeenkomstig hun religie of levensovertuiging. De overheid is echter niet verplicht dergelijk onderwijs aan te bieden. Ouders mogen hun kinderen op grond van godsdienstige of levensbeschouwelijke overwegingen niet afhouden van het volgen van bepaalde lesonderdelen. In een dergelijk geval mag de school de leerlingen van de school uitsluiten[18].
Artikel 23 Grondwet bepaalt de vrijheid van onderwijs. Lid 2: ‘Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van het die onderwijs geven, een en ander bij wet te regelen’. Lid 3: ‘Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld’.
Tot de vrijheid uit lid 2 behoren: de vrijheid van richting, de vrijheid van inrichting en de vrijheid van stichting of oprichting. In de praktijk zijn er echter beperkingen: om voor overheidsbekostiging in aanmerking te komen moet er, sinds 1992, een minimum aantal leerlingen ingeschreven staan (of eigenlijk: ‘ouderverklaringen’ zijn afgegeven). Wie interesse heeft in de ingewikkelde formulering, kan verder zoeken in de Wet op het primair onderwijs (WPO) [19]. Ik verwacht niet dat er behoefte zal bestaan een school op paganistische grondslag op te richten.
Ouderlijke macht en godsdienstvrijheid van minderjarigen
Ook minderjarigen hebben vrijheid van godsdienst, maar de jurisprudentie op dit gebied is niet eenduidig. Ouders mogen hun godsdienstvrijheid niet zodanig uitoefenen dat de rechten en vrijheden van anderen, inclusief hun minderjarige kinderen, aangetast dreigen te worden. Het recht van de individuele vrijheid van godsdienst (of het recht om géén godsdienst aan te hangen) lijkt voor te gaan voor het ouderlijk opvoedingsrecht en het recht op eerbiediging van het gezinsleven. De vraag is hoe zwaar de belangen van kinderen wegen ten opzichte van die van de ouders. De ouders mogen geen onaanvaardbare dwang uitoefenen op hun kinderen [20]
Geestelijke verzorging (zorgsector) [21]
Ook in zorginstellingen (ziekenhuis, verpleeghuis, bejaardenzorg, enz.) hebben de bewoners / patiënten recht op geestelijke verzorging en op die geestelijke begeleiding waar men om vraagt. Dit recht is gekoppeld aan art. 6 Grondwet. Dat wil echter niet zeggen dat iedere godsdienst of levensbeschouwing eigen functionarissen in dienst hoeft te hebben. Het aanbod van geestelijke verzorging moet pluriform zijn: de dienst geestelijke verzorging van een zorginstelling moet zodanig zijn samengesteld, dat recht wordt gedaan aan de levensbeschouwelijke diversiteit van patiënten / bewoners en dus aan de bij hen bestaande verscheidenheid in behoeften aan geestelijke verzorging.
Je wordt niet zomaar geestelijk verzorger. Onder geestelijke verzorging wordt verstaan: de professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging. De ‘Kwaliteitswet zorginstellingen’ bepaalt dat een geestelijk verzorger uitgezonden moet worden door een ‘zendende instantie’. Momenteel is er zelfs geen regeling voor imams. In een aantal gevallen worden islamitische geestelijken uitgezonden door een regionaal platform dat als zendende instantie wordt beschouwd. De imams worden ‘gedoogd’. Een wetsvoorstel specifiek rond geestelijke verzorging in zorginstellingen sneuvelde in de Eerste Kamer, heel prozaïsch op een geldkwestie [22]. Aan een functionaris geestelijke verzorging worden allerlei eisen gesteld, gericht op het werk met patiënten, op de samenwerking met de zorgverleners, en kennis van andere godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen. De beroepsvereniging [23]vereist van (aspirant-)leden “een academische of daarmee gelijkgestelde theologische vorming en een binding met een (kerk)genootschap die een zending bedoelt te zijn”. Een geestelijk verzorger wordt doorgaans opgeleid binnen het (kerk)genootschap dat hem/haar uitzendt. Aan het ambt is een eed gekoppeld. Dit heeft te maken met het beroepsgeheim dat wordt geregeld in artikel 22 van de Beroepscode van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen, en dat vergelijkbaar is met dat van psychologen, pastors en advocaten.
Geestelijke verzorging (justitie en defensie)
Binnen justitie en de krijgsmacht fungeren geestelijk verzorgers in eerste instantie als ambtsdragers vanuit het ministerie – met de daarbij behorende regelgeving – en in mindere mate als ambtsdragers vanuit het levensbeschouwelijk genootschap. De ‘Regeling functie-eisen en vergoeding geestelijk verzorgers ‘niet-klassieke’ denominaties’ [24] heeft tot doel geestelijk verzorgers van geloofs- of levensovertuigingen die geen landelijke zendende instantie hebben (islam, hindoeïsme, boeddhisme) en die daarom geen ambtelijke aanstelling kunnen krijgen in staat te stellen hun diensten te verlenen in de justitiële inrichtingen. Indien er geen theologisch diploma kan worden overlegd, moet de geestelijk verzorger zijn voorgedragen door een overkoepelend orgaan van zijn gezindte of levensovertuiging.
Blijkbaar moet een godsdienstige of levensbeschouwelijke stroming een rechtspersoon hebben die als zendende instantie kan dienen. In Nederland is het nog maar de vraag of we dit willen binnen de paganistische gemeenschap: de discussie is nog maar nauwelijks op gang gekomen. We zijn voorlopig dus nog ver verwijderd van de ‘Pagan ministers’ die de Pagan Federation in Groot-Brittannië uitzendt naar ziekenhuizen en gevangenissen. Wel is begeleiding mogelijk als vrijwilliger, als vriend. En er zullen zeker heksen zijn die een verzorgend of ondersteunend beroep uitoefenen, en in die zin te hulp kunnen worden geroepen door geloofsgenoten die daar behoefte aan hebben.
Belastingvoordeel?
Van het belastbaar inkomen aftrekbaar zijn ‘alle niet-verplichte bijdragen aan in Nederland gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, liefdadige, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen’. Echter: de gift moet zijn gedaan aan een in Nederland gevestigde vereniging die aan alle volgende voorwaarden voldoet: de vereniging telt minimaal 25 leden; de vereniging heeft volledige rechtsbevoegdheid; de vereniging valt niet onder de vennootschapsbelasting of is daarvan vrijgesteld. Omdat ik niet verwacht dat de wicca zich in de komende jaren zal gaan verenigen, heb ik me niet echt verdiept in dit onderwerp. Belastingvoordeel was voor Amerikaanse ‘Pagans’ een van de aanleidingen om kerkgenootschappen te stichten.
Vuur
Een aantal jaren geleden probeerden in Harderwijk een aantal vrouwen van de gemeente toestemming te krijgen buitenshuis vuur aan te leggen om in dit vuur symbolisch dingen te verbranden, zoals een papiertje waarop staat ‘waar je van af wilt’, wat veel voorkomt in wicca-rituelen. Zij kregen deze toestemming echter niet, op grond van de regeling ‘Verbranden buiten inrichtingen’, een AmvB onder de Wet milieubeheer. Afval mag niet in de open lucht worden verbrand, vanuit milieu-oogmerk. Om deze reden zijn de traditionele kerstboomverbrandingen in de meeste gemeenten afgeschaft. Volgens de Model-APV mogen gemeenten nog wel ontheffingen verlenen voor het houden van kerstboomverbrandingen of het organiseren van een vreugdevuur, paasvuur, kampvuur of oudejaarsvuur (Het Openbaar Ministerie heeft oog voor bijzondere gevallen, zoals de Texelse Meijerblis) [25]. Artikel 5.5.1 van de Model-APV zegt in lid 1 dat het in de openlucht verboden is vuur aan te leggen, te stoken of te hebben; lid 2 en 3 gaan over de ontheffingsmogelijkheden en lid 4d van de Model-APV zegt dat het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt voorzover het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of het betreft buur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving. Er kunnen nadere voorwaarden worden verbonden aan een ontheffing (waaronder dat de verbranding niet mag plaatsvinden in de periode tussen zonsondergang en zonsopgang!)
Water
In Etten-Leur werd een hindoe veroordeeld wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hij had, zonder vergunning, rituele offerresten in het oppervlaktewater gedeponeerd waarmee hij in strijd met de APV handelde. Voor de kantonrechter voerde hij aan dat het deponeren van offerresten in het oppervlaktewater bestanddeel uitmaakt van een groter ritueel en dat dit op aanwijzing van een Hindoestaanse priester moet geschieden. Wat hij deed, viel niet onder het deponeren van afval of vuilnis, waarvan de APV repte. De rechter kwam tot de conclusie dat het feit bewezen was, en verwierp het beroep omdat hij van mening was “dat het Hindoeïsme geen strenge cultusbeleving voorschrijft”. Bovendien mag niet in strijd met de strafrechtelijke normen worden gehandeld (het ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet’ uit lid 1 van art. 6 Gw). De zaak werd op heel andere gronden beslist (de APV had zijn geldigheid op dit terrein verloren omdat er inmiddels andere regelingen golden [26]), maar volgens Labuschagne had de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel mogen vellen over het religieuze karakter van het handelen van de hindoe [27].
Kerkgenootschappen
Mieke Vestdijk schreef een proefschrift [28] over het religieuze recht van (religieuze) minderheden, waarbij ze het recht in drie christelijke kerken, de joodse geloofsgemeenschappen, de islam en de Aziatische religies onder de loep nam. Zij besteedde aandacht aan de scheiding tussen Kerk en Staat, zoals die in 1796 werd afgekondigd en waaraan sindsdien weinig is veranderd. Scheiding tussen Kerk en Staat wil zeggen dat aan alle kerken en kerkgenootschappen het recht om zelf wetten uit te vaardigen ontnomen werd. Maar vrijwel iedere kerk in Nederland heeft wel een eigen Kerkorde met reglementen betreffende de rechten en verplichtingen van hun leden en de organisatie van de eredienst en de ambten. Deze regels gelden uitsluitend de leden.
Omdat er verschil is tussen kerken en (andere) verenigingen of stichtingen, werd in 1853 de Wet op de Kerkgenootschappen aangenomen, waarvan het voornaamste doel was aan alle kerkgenootschappen in het Rijk gelijke bescherming te bieden en “te waken, dat zij zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat”. Nu nog bepaalt BW II art. 2 dat Kerkgenootschappen, alsmede hun zelfstandige onderdelen, rechtspersoonlijkheid bezitten en dat “deze worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet”. In financieel opzicht kwam de scheiding tussen kerk en staat pas in 1983 tot stand, met de ‘Wet tot beëindiging van de financiële verhouding tussen Staat en Kerk’ [29].
Criteria voor kerkgenootschappen
Vestdijk vraagt zich af aan welke criteria een religieuze groep moet voldoen om erkend te worden als rechtskring. Maar geen van de (inmiddels deels afgeschafte) wetten over kerken en kerkenbouw zegt iets over de inhoud van het begrip kerkgenootschap. Bij een scherpe scheiding tussen Kerk en Staat moet de staat iedere vereniging van personen, die zich de gemeenschappelijke Godsverering aan haar leden op de grondslag van gemeenschappelijke godsdienstige opvattingen ten doel stelt en die de staat niet in strijd met de openbare orde acht, gelijkelijk toelaten. Vestdijk probeert (met behulp van het criterium ‘gestructureerde organisatie’ dat in de Walburga-zaak van belang was) criteria op te stellen waaraan een religieuze groepering moet voldoen, wil zij aanspraak maken op het fungeren als ‘religieuze rechtskring’: Er moet sprake zijn van een gestructureerde organisatie van gelovigen (1), die zich verenigd hebben met het doel om de gemeenschappelijke religie (2) te kunnen belijden op de grondslag van de in die groep heersende regels of reglementen (3) en hun leven te kunnen inrichten op de in die religie omschreven wijze (4); de geloofs- en leefregels moeten bovendien zijn vastgelegd in een door god geopenbaarde rechtsbron of in door god geïnspireerde tradities (5) [30]. Er zou dus een soort Pagan Federation (naar Brits voorbeeld) of Covenant of the Goddess (Amerikaanse rechtspersoon) moeten zijn die als ‘religieuze rechtskring’ kan fungeren om wicca als ‘religieuze rechtskring’ te kunnen laten fungeren.
Keuze van rechtspersoon [31]
Er zijn geloofsgemeenschappen die zich hebben georganiseerd als stichting of vereniging. Dat brengt als nadeel met zich mee dat de geloofsgemeenschap in het keurslijf wordt gedwongen van de wettelijke bepalingen van de betreffende rechtsvorm. Een vereniging moet bijvoorbeeld een ledenvergadering bijeenroepen, en er gelden regels ten aanzien van de bevoegdheidsverdeling tussen ledenvergadering en bestuur. Dit hoeft geenszins te passen bij de wensen van de geloofsgemeenschap. Keuze voor een stichtings- of verenigingsvorm kan worden ingegeven door de behoefte duidelijkheid te bieden aan derden, bijvoorbeeld aan een bank, om een bankrekening te kunnen openen. Voor een kerkgenootschap blijkt dat in de praktijk erg moeilijk, omdat voor derden niet duidelijk is met wie ze te maken hebben en welke bevoegdheden een vertegenwoordiger van een kerkgenootschap heeft. Bij verenigingen en stichtingen is registratie bij de Kamer van Koophandel verplicht (uitgezonderd de ‘informele vereniging’) en zijn wettelijke eisen gesteld aan de oprichting, inrichting en besluitvorming binnen de rechtspersoon en vertegenwoordiging naar buiten toe.
De vrijheid voor kerkgenootschappen is geregeld in Boek 2, artikel 2 Burgerlijk Wetboek waarin staat vermeld dat kerkgenootschappen, alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, rechtspersoonlijkheid bezitten, en dat zij worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Aangezien het kerkgenootschap de meest geëigende rechtsvorm voor geloofsgemeenschappen is, heeft de overheid hieraan bijna geen eisen gesteld. De overheid dient zich terughoudend op te stellen. Het is niet aan derden, dus ook niet aan de overheid, om uit te maken wat een gelovige of een groep gelovigen onder de eigen godsdienst moet verstaan. Aan de andere kant kan het voorkomen dat volgens de fiscus of het Openbaar Ministerie een zich kerkgenootschap noemende organisatie deze status ‘evident ontbeert’. Het is dan aan de rechter om een oplossing te vinden, aan de hand van meer objectieve maatstaven. Ook moet een kerkgenootschap zich aan de wet houden.
Bij oprichting van een kerkgenootschap is geen notariële akte voorgeschreven. Wel zullen er minimaal twee personen bij betrokken moeten zijn, omdat er anders geen sprake is van een genootschap. De oprichting is vormvrij, en kan dus ook mondeling gebeuren. Om in het civiele rechtsverkeer als kerkgenootschap te worden erkend (om bijvoorbeeld een pand te kunnen kopen of een verzekering te kunnen afsluiten) is het echter wel aan te raden om schriftelijk aan te geven dat er sprake is van een kerkgenootschap, bij voorkeur in een notariële akte.
Conclusie
In Nederland wordt een religie niet formeel erkend door de overheid, maar dat is ook niet nodig. In feite zijn we beter af zonder erkenningensysteem. De Grondwet en daarboven gestelde internationale verdragen bieden aan een ieder vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, met als enige beperking de wettelijke verantwoordelijkheden van iedereen en (in het openbaar) de vrijheden van anderen. In een aantal wetten worden aspecten van dit grondrecht uitgewerkt. Waar conflicten rijzen, is het aan de rechter om beslissingen te nemen. In de praktijk blijken er ook voor heksen en andere heidenen genoeg mogelijkheden om hun religie te belijden. In hoeverre de brede paganistische beweging in Nederland, of de wicca daarbinnen, zich zal willen organiseren als kerkgenootschap, staat al enige jaren ter discussie. Na het beantwoorden van de vraag of hier uit theologisch / thealogisch / theïlogisch oogpunt behoefte aan is, hoop ik dat dit artikel genoeg aanknopingspunten biedt om uit te maken wat de juridische aspecten en mogelijkheden zijn.
Wie de genoemde wetteksten wil raadplegen, kan terecht in de bronnen die hierondervermeld staan.[32]
[1]Eigenlijk gebruik ik bij voorkeur het woord religie in plaats van godsdienst, omdat beide voor mij een verschillende betekenis hebben, maar in dit artikel hanteer ik de juridische terminologie. Mieke Vestdijk gebruikt wel de term religie, want (p. 28): “Verwisselbaar zijn de begrippen stellig niet. Een godsdienst is weliswaar een religie, maar een religie hoeft niet bepaald een godsdienst te zijn. Iedere godsdienst bevat op zijn minst een godsbegrip. Het vooronderstelt een geloof in een persoonlijke God. Het woord godsdienst zegt tevens dat het gaat om de dienst aan God, in het persoonlijke en het maatschappelijke leven. Dit alles kan niet altijd gezegd worden van een religie”.
[2]“1. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of levensovertuiging te veranderen, alsmede de vrijheid om hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. 2. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
[3]Godsdienstvrijheid en niet-gevestigde religies. B.C. Labuschagne. Proefschrift Groningen, 1995. Editie Wolters-Noordhoff.
[4]ECRM 4 oktober 1977, zaaknr. 7291/75, Decisions &Reports 11, p. 56, geciteerd in Labuschagne, p. 47-48.
[5]Hoge Raad 22 maart 1989, in Beslissingen Nederlandse Belastingrechtspraak 1990, 161.
[6]Artikel 123 aanhef en onder 2e Wetboek van strafvordering luidt: “In de gevallen waarin krachtens dit wetboek het betreden van plaatsen is toegelaten, geschiedt dit, buiten het geval van ontdekking op heeter daad, niet: 2o. in de lokalen voor den godsdienst bestemd, gedurende de godsdienstoefening.” (noot van Labuschagne).
[7]Nederlandse Jurisprudentie 1987, 173; 50. (Hoge Raad, 31 oktober 1986)
[8]Noot van Labuschagne: “In dit verband verdient vermelding van het (vroegere) bestaan van godsdiensten waarin een vruchtbaarheidscultus centraal stond die mede in de vorm van tempelprostitutie e.d. tot uitdrukking werd gebracht. Zo heerste er in het vroegere Midden-Oosten een tijd lang de Kanaänitische godsdienst, waarvan bekend is dat de Deuteronomi sche wetgeving hier hard tegen optrad”.
[9]Bericht in Trouw, 21-11-2002. Zie ook nieuwsrubriek in vorige Wiccan Rede.
[10]Codicil: een handgeschreven, gedateerde en ondertekende verklaring waarmee je zonder verdere formaliteiten je wensen kenbaar kunt maken voor de wijze waarop je uitvaart geregeld moet worden en enkele andere zaken. Zie Burgerlijk Wetboek, Boek 4, art. 982 voor de precieze tekst.
[11]Bijvoorbeeld: Onder de groene zoden. Jasper Enklaar. Zutphen : Alpha, 1995.
[12]Labuschagne, p. 205. Hij verwijst hier zelf naar artikel 9 lid 2 EVRM, art. 18 lid 3 IVBPR en art. 6 lid2 Grondwet.
[13]Kantongrecht Amsterdam, 11 februari 1983, Administratiefrechtelijke Beslissingen 1983, 277.
[14]Rechtspraak Vreemdelingenrecht 1986, 83, noot A.C. Possel. Aangehaald in Labuschagne, p. 204-205.
[15]Uitspraak werd gedaan door de Commissie Gelijke Behandeling, 97-24. Zie: www.cbg.nl. (Kort geding kantongerecht Haarlem? Uitspraak niet gevonden. Bron: Volkskrant, 20 maart 1997).
[16]Hoge Raad, 30 maart 1984, Nederlandse Jurisprudentie 1985, p. 350.
[17]Labuschagne, p. 200-202.
[18]Labuschagne, p. 147-148.
[19]Bron: Onderwijs: pluriformiteit en/of integratie. B.P. Vermeulen. In: De multiculturele samenleving en het recht. Nijmegen : Ars Aequi Libri, 2002, p. 159-173.
[20]Labuschagne, p. 171-175.
[21]Veel informatie voor dit onderdeel komt uit: Handboek geestelijke verzorging in zorginstellingen. Eindred, J.J.A. Doolaard. Kampen : Kok, 1996.
[22]Voorstel Wet geestelijke verzorging zorginstellingen en justitiële inrichtingen, kamerstuk 23720. Commentaar in: Praktische humanistiek, 1998 en Tijdschrift geestelijke verzorging.
[23]Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ).
[24]Staatscourant 2002, 108, p. 11. Zie overigens ook kamerstuk 26333, Integratiebeleid 1999-2002, nr. 13 van 10 december 1999: Brief van de minister voor grote steden- en integratiebeleid met een beschouwing over godsdienst en levensovertuiging in het licht van het Integratiebeleid etnische minderheden.
[25]Bron: http://www.milieuom.nl/index87.htm
[26]Om precies te zijn de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
[27]Kantongerecht Zevenbergen, 3 februari 1982. Besproken in Labuschagne, p. 211-212.
[28]Religieus recht en minderheden: een onderzoek naar de rechtspositie van de leden der minderheden in relatie tot het eigen religieuze recht van deze minderheden in Nederland. A.C.M. Vestdijk-van der Hoeven. Arnhem : Gouda Quint, 1991. (Proefschrift Utrecht 1991)
[29]Vestdijk, p. 68-69.
[30]Vestdijk, p. 260.
[31]Bron voor deze paragraaf: T. van Kooten. Onbekend maakt onbemind: nut van registratie van kerkgenootschappen in een multiculturele samenleving. In: De multiculturele samenleving en het recht. Nijmegen : Ars Aequi Libri, 2002, p. 309-319.
[32]Rechtsbronnen: www.overheid.nl onder wet- en regelgeving; www.jib.org/JIB-Jurisprudentie.html; www.juridisch.com; www.law.uu.nl/straf/links/links5.asp; www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_searchadv.asp. Voor abonnees (bibliotheken bijvoorbeeld): opmaat.sdu.nl en wettenbank.sdu.nl. Een Belgische site is: http://users.pandora.be/arseen.de.kesel/beschouw.htm.